Amsterdam als internationaal concurrerende Metropoolregio
Een internationaal concurrerende regio, dat wil Metropoolregio Amsterdam (MRA) zijn. Om dit te bereiken zijn op korte termijn acties nodig die de bestaande kwaliteiten beter benutten en uitnodigen tot experiment en innovatie. Met dit doel hebben de lokale overheden in de MRA een agenda gemaakt met tientallen acties op ieder platform voor de komende vier jaar. David Quarles van Ufford en Martin Bekker – secretarissen van de platforms Ruimte en Economie - aan het woord over de samenwerking binnen, en toekomst van, de MRA.
“Ruimte kijkt altijd vanuit grote visies, economie heeft heel erg een hands-on mentaliteit. In het midden ligt de agenda, daar kan je elkaar vinden.”
Allereerst over de MRA als organisatie. Hoe zijn jullie eigenlijk ontstaan? En hoe ziet de structuur er precies uit?
David Quarles: Tussen 2005 en 2010 zijn er een aantal conferenties gehouden; de zogenoemde Noordvleugel conferenties. Daaruit is een ontwikkelingsbeeld van de metropoolregio vastgesteld, waarbinnen ook een aantal gebiedsopgaven en impulsen (onderwerpen die extra aandacht nodig hebben) zijn geformuleerd. De structuur van de MRA-organisatie is daar als het ware uitgerold en bestaat uit de platforms Mobiliteit, Ruimte en Economie. Deze zijn samengesteld uit wethouders en gedeputeerden van 2 provincies, 33 gemeenten en de vervoerregio Amsterdam.
In 2016 ontstond vervolgens de vraag: ‘Moeten we dat ontwikkelingsbeeld niet gaan herijken?’ Het antwoord daarop was eigenlijk nee. Wel waren we ervan overtuigd dat de samenwerking beter van de grond kon komen door het ontwikkelingsbeeld heel concreet te maken. Daarom is in 2016 een MRA-agenda gelanceerd. Vanuit de inhoud werd de organisatie opgetuigd, dat is de truc die erin zit.
Is het ook de taak van het bureau om die Actie-Agenda aan te passen of bij te sturen?
David Quarles: Per actie uit de MRA Agenda zijn bestuurders aangewezen die verantwoordelijk zijn voor de voortgang van die actie. Bij het MRA Bureau houden wij de voortgang daarvan bij en kijken we ook naar waar die acties elkaar raken en hoe het gesprek daarover kan worden gevoerd. Monitoren en coördineren dus, de uitvoering van de acties ligt bij de bestuurlijk trekkers en hun ambtelijke ondersteuning. Daarbij is het belangrijk dat de acties worden getrokken door meerdere bestuurders, het liefst ook van verschillende disciplines, om zo echt de verantwoordelijkheid bij de gemeenten en provincies te houden om die acties voort te brengen. Het bureau heeft dus niet als taak om de agenda uit te voeren, maar om te regelen en te helpen dat acties worden uitgevoerd.
“Vanuit de inhoud werd de organisatie opgetuigd, dat is de truc die erin zit.”
We proberen het praktisch te houden door de uitvoering van die agenda leidend te laten zijn. Dat is ook de manier waarop met name de platforms Ruimte en Economie goed samen zijn gekomen. Ruimte kijkt altijd vanuit grote visies, economie heeft heel erg een hands-on mentaliteit. En uiteraard dient de Mobiliteit ook goed te worden georganiseerd, dat gebeurt in het derde MRA-platform, het platform Mobiliteit. In het midden van de platforms ligt de agenda, daar kan je elkaar vinden. De inhoud is leidend, de organisatie volgt.
Hoe zorg je ervoor dat samenwerking daadwerkelijk ontstaat? Welk middelen hebben jullie daarvoor tot jullie beschikking?
Martin Bekker: In de MRA-samenwerking heeft geen overdracht van bevoegdheden plaatsgevonden. Colleges en gemeenteraden gaan er zelf over, dus wethouders en bestuurders zijn zelf verantwoordelijk om uit te leggen wat ze doen of niet doen in MRA verband. Wel is het zo dat als een bestuurder zijn of haar hand opsteekt en uitspreekt een bepaalde actie op te willen pakken en uit te voeren, wij aangeven dat daar ook bepaalde capaciteit aan zit verbonden en jouw organisatie daarmee aan de slag gaat. Zo spreken die bestuurders elkaar ook wel echt aan op die verantwoordelijkheid.
“Het blijft de verantwoordelijkheid van de individuele gemeente om met iets in te stemmen. MRA-deelname is vrijwillig, maar niet vrijblijvend.”
Daar helpen wij natuurlijk wel bij op allerlei manieren. Zo hebben we nu iemand die voortdurend Raden en Staten – die uiteindelijk beslissen – probeert te informeren en is er wat geld beschikbaar als er capaciteit in programmamanagement nodig is. Maar het blijft de verantwoordelijkheid van de individuele gemeente om met iets in te stemmen. MRA-deelname is vrijwillig, maar niet vrijblijvend.
Die organisatiestructuur zorgt er alleen wel voor dat jullie een beetje onzichtbaar zijn...?
Martin Bekker: Dat wij voor de burger niet bestaan, en daarmee ook voor allerlei mensen die actief zijn, dat is een beetje inherent aan de constructie. Maar, twee weken geleden was ik in Purmerend, daar hadden de ondernemersverenigingen uit de regio een bijeenkomst georganiseerd over de MRA (en die hadden mij en mijn bestuurders wel gevonden). De discussie voor hen was: ‘Hoe gaan wij als ondernemersorganisatie goed aanhaken bij de MRA?’
Dus ook bij hen was er enerzijds het besef dat het logisch is om op het schaalniveau van de MRA te opereren en anderzijds dat de bestuurlijke samenwerking er ook voor zorgt om als belangenorganisatie op het niveau van de MRA met bestuurders in gesprek te gaan.
Ruimtelijke ontwikkelingen zijn relatief langzaam, terwijl economische ontwikkelingen een hoog tempo kennen. Hoe kan de gebiedsontwikkeling meer anticiperen zodat er adaptiever kan worden meebewogen met de laatste ontwikkelingen?
Martin Bekker: Het probleem is natuurlijk dat een weg aanleggen van idee tot eindproduct 15 jaar duurt, terwijl de economie zich veel sneller ontwikkelt. Ik word weleens uitgenodigd om mee te denken over ruimtelijke plannen. Dan vragen ze me hoe de economie zich gaat ontwikkelen en dan weet ik dat eigenlijk niet. Vroeger maakten we lange-termijn visies door de lopende ontwikkelingen simpelweg te extrapoleren. Nou, dat soort prognoses klopten natuurlijk nooit.
En tegenwoordig gaan de ontwikkelingen niet alleen sneller, maar veranderen ook sneller van karakter. De economie verandert – het type bedrijven verandert, en de manier van werken verandert. Maar ook weer niet alles, en ook in wisselende tempo’s. Kortom, in het economisch domein is het logischer om 5 jaar vooruit te kijken, dan langer. En dan wringt het nog weleens met de langere tijdshorizon in het RO- en infra-domein.
”Ik word weleens uitgenodigd om mee te denken over ruimtelijke plannen. Dan vragen ze me hoe de economie zich gaat ontwikkelen en dan weet ik dat eigenlijk niet.”
Dus we moeten geen lange termijn perspectieven en grote visies meer maken?
David Quarles: Uit de sessies over het ontwikkelingsbeeld van de MRA kwam echt het gevoel: ‘houdt het ontwikkelingsbeeld van de MRA – het lange termijn perspectief - overeind’. De internationale concurrentiepositie van de MRA staat centraal en blijft centraal; daar gaan we verder niet aankomen. Juist die zoektocht van de platforms Ruimte, Economie en Mobiliteit, naar toenadering tot elkaar, heeft echt het format van de agenda bepaalt. Ik vind het een mooie midden weg, die daarom ook zo succesvol is, denk ik.
Hoe kunnen marktpartijen en een gemeente dan samen productieve milieus ontwikkelen? Waar kunnen ze elkaar, zonder visie, vinden in eisen en ambities?
Martin Bekker: Als er frictie is, dan komt dat volgens mij omdat er nog teveel in eindplaatjes wordt gedacht, terwijl je juist in ontwikkelingstrajecten moet denken. In het verleden werd er in iedere VINEX-wijk ook een winkelcentrum gepland. Een hoop van die winkels stonden op een gegeven moment leeg, waarna de tandarts erin ging, waarna de plint werd herontwikkeld tot woningen. Maar dankzij dat eerste model van die winkelmeters is dat gebied er in eerste instantie wel gekomen en zijn er ook mensen gaan wonen.
Volgens mij moet je in de MRA niet angstig zijn om er nu een bepaalde functie in te zetten, wetende dat de kans groot is dat er na enige jaren behoefte is aan andere functies. Activiteiten en functies moeten zich gewoon transformeren over tijd. Goed bereikbare plekken redden zich door tijdige transformatie altijd wel.
“Volgens mij moet je in de MRA niet angstig zijn om er nu een bepaalde functie in te zetten. Activiteiten en functies moeten zich gewoon transformeren over tijd.”
Zien jullie samenwerkingen in een triple helix verband – tussen overheid, ondernemingen en onderwijs – als kans om dergelijke ontwikkelingstrajecten succesvol te laten verlopen?
David Quarles: Wij willen als MRA-board de triple-helix samenwerking stimuleren. Daarin is het wel heel belangrijk dat gemeenten het zelf moeten willen en doen. Dat zal op verschillende locaties op verschillende manieren moeten gebeuren. Maar ze kunnen er zeker het een en ander van opsteken; ‘misschien kan dit niet bij ons maar wel bij de buren’. Het eigen karakter van een gemeente, in combinatie met een locatie-specifieke triple-helix samenwerkingsstructuur, is een kans om woon-werk milieus op een eigen manier in te richten. Laat de MRA zo werken dat die MRA partijen van elkaar kunnen leren, om gemengde milieus van de grond te krijgen. Dat maakt de hele Metropoolregio sterker.